1) "Ik _____ Bilal", zegt Bilal. a) ben b) bent c) is 2) Zij _____ de docent. a) ben b) bent c) is 3) Jij _____ binnen.  a) bent b) is c) zijn 4) Wij ______ cursisten. a) ben b) is c) zijn 5) Het _____ pauze. a) ben b) is c) zijn 6) De school ______ groot. a) ben b) bent c) is

Zijn ( naar school)

Табло

Визуален стил

Опции

Шаблон за превключване

Възстановяване на авто-записаната: ?