heeft - Hij___________ verdriet., hebben - wij ________ geluk., ben - Ik _______ verdrietig., heb - Ik _______ buikpijn., bent - Jij ______ ziek., zijn - Wij _____ gelukkig., hebt - Jij ________ een nieuwe fiets., is - Maia _____ goed in paardrijden.,

hebben of zijn

Výsledková tabule/Žebříček

Vizuální styl

Možnosti

Přepnout šablonu

Obnovit automatické uložení: ?