Ik leer Nederlands ____ ik hier woon. Ik eet geen vlees ____ ik ben vegetariër. Ik leer Nederlands ____ ik woon hier. Ik leer Nederlands ____ ik met iedereen wil praten. Ik eet geen vlees ____ ik vegetariër ben. Ik leer Nederlands ____ ik wil met iedereen praten. Ik open het raam ____ het is hier veel te warm. Hij komt niet ____ hij heeft geen tijd. Ik open het raam ____ het hier veel te warm is. Hij kommt niet ____ hij geen tijd heeft. Ik gebruik het woordenboek ____ ik een word niet begrijp Mijn zoon gaat vandaag niet naar school ____ hij een griepje heeft

Κατάταξη

Οπτικό στυλ

Επιλογές

Αλλαγή προτύπου

Επαναφορά αυτόματα αποθηκευμένου: ;