1) Rita zegt: "Ik doe te weinig". a) waar b) niet waar 2) Wim is in de winter graag in Nederland. a) waar b) niet waar 3) Constance houdt van een actieve vakantie. a) waar b) niet waar 4) Peter organiseert in de zomer een picknick voor zijn vrienden. a) waar b) niet waar

Opdracht 8 Taaltalent 2

Tulostaulu

Visuaalinen tyyli

Vaihtoehdot

Vaihda mallia

Säilytetäänkö automaattisesti tallennettu tehtävä ?