1) Hallo, _____ naam is Clara. Ik kom uit Duitsland. a) zijn b) mijn c) uw 2) Dag, mevrouw Peters. Wat is de naam van _____ man? a) uw b) jouw c) zijn 3) Dat is Julia. ______ achternaam is Scholte. a) Zijn b) Jouw c) Haar 4) Dit is Peter en dat is ______ vrouw. a) haar b) zijn c) mijn 5) Hallo! Hoe heet je? Wat is ______ naam? a) mijn b) jouw c) zijn 6) Mij ______ is Monica. a) achternaam b) voornaam c) adres 7) "Wat is jouw ________?" - "8351 BA" a) huisnummer b) postcode c) adres 8) Ik woon in een dorp _____ Utrecht. a) aangenaam  b) meneer c) vlakbij 9) Jet en Piet zijn getrouwd. Jet is de _____ van Piet. a) vrouw b) meevrouw c) dochter

Classifica

Stile di visualizzazione

Opzioni

Cambia modello

Ripristinare il titolo salvato automaticamente: ?