1) De opdarcht is .... a) moeilijk b) snel c) sorry 2) Zij hebben .... kleinkinderen. a) mensen b) veel c) sorry 3) ...., ik spreek geen Nederlands. a) Wat b) Sorry c) Schrijf 4) Ik ... de opdracht niet. a) betekent b) snel c) begrijp 5) Mannen en vrouwen zijn ... a) veel b) mensen c) betekent 6) Hoe ... je familie?  a) schrijf b) betekent c) begrijp 7) Wat ... u? a) snel b) zegt c) begrijp 8) Wat .... groot?  a) schrijf b) betekent c) zegt 9) ... zeg je? Ik hoor het niet. a) Snel b) Wat c) Veel 10) Wat ... dat? a) begrijp b) is c) schrijf 11) Hij praat ... . a) snel b) zegt c) schrijf 12) Wat ... je? a) is b) veel c) zeg

Classifica

Stile di visualizzazione

Opzioni

Cambia modello

Ripristinare il titolo salvato automaticamente: ?