1) Ik speel elke week hockey. a) ik b) speel c) elke week d) hockey 2) Wij gaan elke zomer naar het strand. a) gaan b) wij c) elke zomer d) naar het strand 3) Mijn vrienden komen vaak langs. a) komen b) vaak c) mijn vrienden d) langs 4) De lente begint bijna! a) begint b) bijna c) de lente 5) De paashaas verstopt altijd eieren in onze tuin. a) altijd b) eieren c) onze tuin d) de paashaas 6) Morgen gaan mijn ouders een nieuwe auto kopen. a) morgen b) mijn ouders c) gaan kopen d) een nieuwe auto 7) De mangoboom heeft veel vruchten. a) de mangoboom b) heeft c) veel d) vruchten 8) De sneeuw vormt een dik tapijt. a) vormt b) dik tapijt c) de sneeuw d) een 9) De buurman zaagt al zijn bomen om. a) zijn bomen b) omzagen c) al d) de buurman 10) Gisteren liepen we in het donker naar huis. a) gisteren b) naar huis c) we d) in het donker

Zoek het onderwerp

さんの投稿です

リーダーボード

表示スタイル

オプション

テンプレートを切り替える

自動保存: を復元しますか?