1. De zus van je moeder is je ____. 2. Hij ____ de trein. 3. Heb je familie ____ in Nederland? 4. Ik heb ____ kinderen. 5. Ben jij Arman? ____, ik ben Simon. 6. ____ Ik woon ook in Terborg.

Woorden

순위표

비주얼 스타일

옵션

템플릿 전환하기

자동 저장된 게임을 복구할까요?