Correct: werkte, verbaasden, beloofde, geloofde, hoorde, roofde, vertrouwden, legden, leefden, woonde, bouwden, fietste, verfde, verhuisden, dachten, reisde, miste, Incorrect: werkt, verbazen, verbaast, verf, leef, belooft, gelooft, vertrouwen, bouwen, hoort, horen, reizen, denken, vertrouwt, legt, missen, woont,

Zoek de verleden tijd -de(n) -te(n)

Līderu saraksts

Vizuālais stils

Iespējas

Pārslēgt veidni

Atjaunot automātiski saglabāto: ?