1) Deze brief is niet voor _____. a) ik b) mij c) mijn 2) Hij is voor _____ a) jij b) jouw c) jou 3) Die jas is van _______ a) hij b) hem c) zijn 4) Is deze bril van _____? a) jij b) jouw c) jou 5) Zijn die handschoenen van _____? a) u b) uw 6) Van wie zijn deze boeken? Die boeken zijn van _____ a) hen b) ze c) zij 7) Van wie zijn deze schoenen? Die schoenen zijn van ______ a) haar b) zij 8) Is dat boek van jou? Ja, het is van ________ a) ik b) mij c) mijn 9) Is dat huis van _____? a) ze b) hen c) hun 10) Heb je nieuwe schoenen? Ik vind _____ mooi! a) hen b) hun c) ze

Persoonlijke voornaamwoorden

Līderu saraksts

Vizuālais stils

Iespējas

Pārslēgt veidni

Atjaunot automātiski saglabāto: ?