1) Vandaag ________ ik mijn verjaardag. a) vier b) vierde 2) Onze buurvrouw Nel _______ haar tiende verjaardag in de oorlog. a) vier b) vierde 3) Ik ______ mijn gasten vandaag een groot stuk taart. a) gaf b) geef 4) Mijn buurvrouw Nel _____ elk kind toen één koekje van havermout. a) geeft b) gaf 5) Die koekjes _______ toen heerlijk. a) smaken b) smaakten 6) Ik ______ ook iets lekker uit op school. a) deelde b) deel 7) Buurvrouw Nel ________ in de oorlog niet op school. a) trakteerde b) trakteert 8) Ik _______ vandaag een play station voor mijn verjaardag. a) krijg b) kreeg 9) Buurvrouw Nel _________ toen zij tien jaar werd een nieuwe pen. a) krijgt b) kreeg 10) Vroeger, in de oorlog, ______ kinderen daar heel blij mee. a) zijn b) waren

Werkwoorden: tt en vt in de zin

Lestvica vodilnih

Vizualni slog

Možnosti

Preklopi predlogo

Obnovi samodejno shranjeno: ?