1) Wat is de stam van het werkwoord fietsen. a) fiets b) fietst c) fietsen d) fietste 2) Maak de zin compleet: Mijn broer ... elke dag op vakantie. a) surf b) surft c) surfen 3) Vul de goede vorm in op de stippen: Ik... drie keer per week. a) dans b) danst c) dansen 4) Vul de goede vorm in: Wij ... wanneer het eerste goal gescoord wordt. a) juichen b) juich c) juicht 5) Maak de zin compleet: De juf... omdat ze haar koffie gemorst heeft. a) mopperen b) mopper c) moppert 6) Maak de zin compleet: De hond ... naar de postbode. a) grommen b) grom c) gromt 7) Maak de zin compleet: Het meisje ... elke avond met haar knuffels. a) knuffel b) knuffelen c) knuffelt 8) Maak de zin compleet: De boer ... de tractor met één hand. a) bestuur b) bestuurt c) besturen 9) Maak de zin compleet: Ik ... zonnebrand op mijn armen. a) wrijf b) wrijven c) wrijft d) wrijv e) wrijvt 10) Maak de zin compleet: De leerling ... over de juiste oplossing. a) peinzen b) peinzt c) peinst d) peins

stam en stam + t

Tabla de clasificación

Estilo visual

Opciones

Cambiar plantilla

¿Restaurar actividad almacenada automáticamente: ?