1) ICH a) SPIELE b) SPIELT c) SPIELST d) SPIELEN 2) DU a) TRINKE b) TRINKST c) TRINKEN d) TRINKT 3) ER a) SCHREIBT b) SCHREIBST c) SCHREIBE d) SCHREIBEN 4) SIE (PLURAL) a) MALE b) MALEN c) MALST d) MALT 5) SIE (LEI) a) SPRINGST b) SPRINGE c) SPRINGT d) SPRINGEN 6) ICH a) SPRINGEN b) SPRINGE c) SPRINGT d) SPRINGST 7) DU a) SCHREIBEN b) SCHREIBE c) SCHREIBST d) SCHREIBT 8) SIE (PLURAL) a) FOTOGRAFIEREN b) FOTOGRAFIERT c) FOTOGRAFIERE d) FOTOGRAFIERST 9) ER a) SPIELEN b) SPIELE c) SPIELST d) SPIELT 10) WIR a) TRINKE b) TRINKST c) TRINKEN d) TRINKT

VERBEN (PRÄSENS)

looja
Manusta

Edetabel

Visuaalne stiil

Valikud

Vaheta malli

Kas taastada automaatselt salvestatud ?