1) He is wearing a green jacket. a) b) c) d) 2) She is wearing an orange T-shirt. a) b) c) d) 3) She is wearing a purple jacket. a) b) c) d) 4) He is wearing a yellow T-shirt. a) b) c) d) 5) She is wearing white socks. a) b) c) d) 6) He is wearing grey jeans. a) b) c) d) 7) She is wearing a grey skirt. a) b) c) d) 8) He is wearing brown trousers. a) b) c) d) 9) She is wearing a blue skirt. a) b) c) d) 10) She is wearing red shoes. a) b) c) d) 11) He is wearing white trainers. a) b) c) d) 12) She is wearing black shoes. a) b) c) d) 13) He is wearing brown boots. a) b) c) d) 14) She is wearing purple socks. a) b) c) d)

Clothes (He/She is wearing)

looja
Manusta

Edetabel

Visuaalne stiil

Valikud

Vaheta malli

Kas taastada automaatselt salvestatud ?