1) Er zijn op school _____ computers. a) veel b) snel c) moeilijk 2) Zij lopen ______ a) wat b) snel c) moeilijk 3) De ______ gaan naar binnen. a) veel b) mensen 4) ______ ,ik hoor je niet goed. a) begrijp b) snel c) sorry 5) De opdracht is _______ a) zeg b) snel c) moeilijk

Wat zegt u?

Edetabel

Visuaalne stiil

Valikud

Vaheta malli

Kas taastada automaatselt salvestatud ?