1) Hoe heet _________ hond? a) dit b) die c) deze d) dat 2) Wat is de functie van _______ hekje? a) dit b) deze c) die d) dat 3) In _____ bergen ligt al sneeuw. a) dat b) die c) deze d) dit 4) Zie je _____ rivier? a) deze b) dat c) dit d) die 5) Ze lopen over ______ zebrapad? a) deze b) dat c) dit d) die 6) _____ meisje heet Olivia. a) Dit b) Dat c) Deze d) Die 7) Ben je ooit in ______ bos geweest? a) deze b) dat c) die d) dit 8) ______ windmolens staan hier al vijf jaar. a) Deze b) Dat c) Die d) Dit 9) Waarom is ______ kat niet bang? a) Deze b) Dit c) Die d) Dat 10) Soms staan er mensen te vissen op _____ kleine bruggetje. a) Dit b) Dat c) Deze d) Die

Dit, dat, deze of die?

Classement

Style visuel

Options

Changer de modèle

Restauration auto-sauvegardé :  ?