1) We hebben geen les vandaag. ________ zegt dat? a) Wat b) Wie c) Welke 2) Ik versta hem niet. _______ zegt hij? a) Welke b) Wie c) Wat 3) Op ______ dagen heb je les? a) Welke b) Wie c) Wat 4) _______ boek ga je kopen? a) Wat b) Welk c) Wie 5) Ik hoor iemand. _______ loopt daar? a) Wie b) Wat c) Welk 6) _______ kind is je zusje? a) Welk b) Wat c) Wie 7) Ik begrijp je niet. _______ bedoel je? a) Wie b) Wat c) Welke 8) Weet u ______trein naar Amsterdam gaat? a) Wat b) Welke c) Wie 9) _______ gaat er mee zwemmen? a) Wie b) Wat c) Welke

Wat, wie of welk(e)?

Lyderių lentelė

Vizualinis stilius

Parinktys

Pakeisti šabloną

Atkurti automatiškai įrašytą: ?