Goed: ik wist, jij/u wist, hij/zij wist, wij wisten, ik had, jij/u had, hij/zij had, wij hadden, ik gaf, jij/u gaf, hij/zij gaf, wij gaven, Fout: ik weette, jij/u wiste, hij/zij weette, wij weetten, ik hebte, jij/u hebte, hij/zij hebte, wij hebten, ik geefte, jij/u geefte, hij/zij geefte, wij geeften,

weten, hebben, geven verleden tijd

Tabela rankingowa

Motyw

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?