Die fiets is van mij. - Dat is mijn fiets, Deze hond is van jou. - Dit is jouw hond., Deze rugzak is van hem. - Dit is zijn rugzak., Die trui is van haar. - Dat is haar trui., Die auto is van ons. - Dat is onze auto., Deze koffers zijn van jullie. - Dit zijn jullie koffers.,

Bezittelijk voornaamwoorden

Tabela rankingowa

Motyw

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?