1) Ik (omdraaien)... me ... a) draai... om b) draait ... om c) draaien... om 2) Jij (omdraaien)... je ... a) draai ... om b) draait... om c) draaien ... om 3) Hij/Zij (omdraaien) ... zich... a) draai...om b) draait ... om c) draaien... om 4) Wij (omdraaien) ... ons ... a) draai... om b) draait ... om c) draaien... om 5) Ik (ophangen)... een schilderij... a) hang ... op b) hangt ... op c) hangen ... op 6) Jij (ophangen) ... een tekening... a) hang... op b) hangt ... op c) hangen ... op 7) Hij/zij (ophangen) zijn/ haar jas op a) hang ... op b) hangt ... op c) hangen ... op 8) Wij (ophangen) onze natte kleren op a) hang ... op b) hangt ... op c) hangen ... op 9) Ik (opruimen) mijn kamer. a) ruim...op b) ruimt ... op c) ruimen ... op 10) Jij (opruimen) de was. a) ruim ... op b) ruimt ... op c) ruimen ... op 11) Hij/zij (opruimen) zijn/ haar speelgoed. a) ruim ... op b) ruimt ... op c) ruimen ... op 12) Wij (opruimen) onze spullen. a) ruim ... op b) ruimt ... op c) ruimen ... op

Omdraaien, ophangen, opruimen

Rebríček

Vizuálny štýl

Možnosti

Prepnúť šablónu

Obnoviť automaticky uložené: ?